New Office, Reflecting Accessibility, Sustainability, and Thoughtful Practice
New Office, Reflecting Accessibility, Sustainability, and Thoughtful Practice
Bij Peeters Law vertrekken we vanuit een denkmodel dat we zelf hebben ontwikkeld en dat onze methodologie bepaalt: de Peeters Law Penteract-methodologie.
Dit lijkt op het eerste gezicht een intellectueel aardigheidje, maar dat is het allerminst.
De meerlagige structuur van dit model toont hoe juridisch denken vorm krijgt in de spanning tussen taal, norm en werkelijkheid.
Toegepast op het actuele debat over Europese legitimiteit wordt duidelijk hoe gevaarlijk een eendimensionaal denkkader kan zijn: het leidt onvermijdelijk tot denkfouten, ook bij mensen met hoge academische of institutionele verantwoordelijkheid.
De Penteract-methodologie biedt een helder raamwerk om complexe juridische vragen vanuit meerdere dimensies te analyseren en intellectuele kortsluitingen te vermijden.
Die noodzaak wordt bijzonder scherp zichtbaar in de Europese context, waar institutionele, linguïstische en normatieve lagen van het recht elkaar voortdurend kruisen.
Het Penteract-denkmodel maakt zichtbaar dat recht pas werkelijk begrepen kan worden wanneer men die dimensies niet afzonderlijk, maar in samenhang bestudeert.
Het debat over de legitimiteit van het Europese recht is zo oud als het integratieproject zelf.
Sinds Van Gend & Loos (1963) klinkt de vraag hoe een rechtsorde die niet rechtstreeks uit volkssoevereiniteit ontstaat, toch democratisch kan zijn.
In periodes van crisis — de financiële in 2008, de migratiecrisis van 2015, de gezondheidscrisis van 2020 — laait die discussie telkens opnieuw op.
Het recente boek van Jean-Marc Piret, Volkssoevereiniteit en het Europese democratische deficit (2025), verwoordt die onrust met scherpte.
Volgens Piret lijkt het alsof het Europees Hof van Justitie (HvJ) in een toestand van “permanente noodtoestand” functioneert waarin juridische coherentie politieke verantwoording verdringt.
Zijn these sluit aan bij bredere analyses van Dieter Grimm en Marc Elchardus, die wijzen op het verlies van democratische controle binnen supranationale structuren.
De zorg is reëel, maar het perspectief is smal.
Wie het Europese recht uitsluitend leest als verticale gezagslijn tussen rechter en burger, verengt een meerdimensionaal systeem tot één as.
Die verenging leidt tot de illusie dat legitimiteit enkel institutioneel kan zijn.
Daartegenover plaatst het Penteractmodel een ander uitgangspunt: recht is geen piramide maar een veelvlak.
Het ontstaat in de resonantie tussen lagen — territoriaal, materieel, linguïstisch-cultureel, doctrinair, strategisch en reflectief.
Dit essay toont waarom die meerdimensionaliteit geen academische luxe is, maar een noodzakelijke voorwaarde voor juridisch begrip in de Europese context.
Aan de hand van herkenbare voorbeelden uit rechtspraak en praktijk wordt zichtbaar hoe het Penteractmodel voorkomt dat analyse vervalt in institutioneel wantrouwen of dogmatische simplificatie.
De Europese rechtsorde is ontstaan uit een paradox: een gemeenschap van staten die haar legitimiteit niet enkel ontleent aan democratische representatie, maar aan de autonomie van het recht zelf.
In Van Gend & Loos en Costa v ENEL (1964) formuleerde het HvJ twee grondbeginselen — directe werking en voorrang — die de Unie structureel veranderden.
Vanaf dat moment gold Unierecht niet alleen tussen staten, maar ook voor burgers: het werd deel van hun juridisch zelfbewustzijn.
Piret leest deze evolutie als een juridische substitutie: de rechter vervangt de politiek.
Die lezing is begrijpelijk maar onvolledig.
Wat hij als “usurpatie” ziet, kan even goed worden gelezen als interdependentie.
De autonomie van het Unierecht is niet eenzijdig opgelegd, maar door de lidstaten herbevestigd — van de Toetredingsakten tot het Verdrag van Lissabon.
Het Hof functioneert daardoor minder als hiërarchische top dan als coördinatiepunt van overlappende rationaliteiten.
Dat blijkt in arresten zoals Pringle (C-370/12, 2012) en Weiss (C-493/17, 2018), waar het Hof de grenzen van monetaire bevoegdheden afbakent zonder de politieke ruimte te annuleren.
Wie dat leest als institutionele machtsgreep, mist de meerlagigheid: de verhouding tussen economisch beleid, constitutionele identiteit en fundamentele rechten is geen zero-sum-spel, maar een interferentieveld van bevoegdheden.
Wanneer recht enkel via hiërarchie wordt begrepen, verdwijnt de ruimte voor reflectie.
De jurist ziet nog regels en procedures, maar geen onderliggende structuur.
Het Penteractmodel herstelt dat zicht: instellingen staan niet buiten het recht maar ín het recht — als dragers van zijn complexiteit.
De crisis die Piret signaleert is dus reëel, maar haar betekenis is anders: ze is geen degeneratie van legitimiteit, maar een kritische breuklijn waar het recht zichzelf onder spanning plaatst en corrigeert.
De jurist die dat begrijpt, ziet niet minder orde maar meer diepte.
Dat is de intellectuele en deontologische opdracht van het Penteractmodel: het recht zijn eigen dimensies teruggeven.
In grensoverschrijdende dossiers blijkt hoe weinig vanzelfsprekend territorium nog is.
Een Belgisch ondernemer sluit een overeenkomst in Spanje, de betaling gebeurt via een Luxemburgse bank, en het geschil komt voor een rechtbank in Antwerpen.
Zonder territoriale analyse lijkt de casus chaotisch; met het Penteractmodel wordt duidelijk dat elk niveau – lokaal, nationaal, Europees – een eigen normatieve vector toevoegt.
Het arrest Owusu (C-281/02, 2005) verbood een Britse rechter om zich te onthouden van rechtsmacht op grond van forum non conveniens wanneer de Brussel I-Verordening (EG nr. 44/2001) geldt.
Wat in één dimensie een verlies van discretionaire ruimte lijkt, is in penteractisch perspectief een herverdeling van legitimiteit: de Europese bevoegdheidsregels garanderen rechtszekerheid voor burgers binnen een gemeenschappelijke ruimte.
Hetzelfde meerlagige patroon keert terug in Universal Music (C-12/15, 2014), waar het Hof verduidelijkt dat bevoegdheid gebaseerd blijft op de plaats waar schade intreedt – zelfs bij online-inbreuken.
De territoriale dimensie herinnert eraan dat recht niet geografisch, maar functioneel territoriaal is: het volgt de sociale werkelijkheid van transacties, niet enkel grenzen op de kaart.
Normen veronderstellen waarden.
Het Europees recht beweegt voortdurend tussen economische integratie en sociale bescherming.
De arresten Gauweiler (C-62/14, 2015) en Weiss (C-493/17, 2018) illustreren dat spanningsveld: het Hof aanvaardt ruimere bevoegdheden voor de Europese Centrale Bank, maar koppelt die aan een toetsing van proportionaliteit en parlementaire controle.
Een eendimensionale lezing noemt dit technocratisch; een penteractische lezing ziet een balans tussen stabiliteit en solidariteit.
Het recht weegt geen absolute waarden af, maar houdt ze in circulatie.
Ook in Test-Achats (C-236/09, 2011) – het verbod op geslachtsdiscriminatie bij verzekeringspremies – toont het Hof dat marktwerking ondergeschikt blijft aan het gelijkheidsbeginsel.
De materiële dimensie verplicht de jurist te vragen: welk mensbeeld ondersteunt deze norm?
In een meertalige rechtsorde is vertalen geen technische, maar een juridische handeling.
In Kubicka (C-218/16, 2017) ging het Hof na of een in Polen gemaakt testamentair legaat per vindicationem onder de Duitse successie kon worden erkend.
Het begrip “verkrijging van rechtswege” had in beide rechtsstelsels een verschillende semantische lading.
Door te kiezen voor een functionele interpretatie – het begrip te lezen naar doel en context – maakte het Hof zichtbaar dat meertaligheid geen ruis is, maar de ademhaling van het recht.
Ook in Mahnkopf (C-558/16, 2018) werd bevestigd dat Europese erfrechtregels nationale begrippen niet vervangen, maar in dialoog brengen.
Wie taalvariatie negeert, ontneemt het recht zijn pluraliteit.
Geen arrest ontstaat in een vacuüm.
De leer van voorrang en grondrechtenbescherming ontwikkelde zich via een lange dialoog tussen Luxemburg en de nationale constitutionele hoven.
Het Duitse Solange I-arrest (BVerfGE 37, 1974) verklaarde dat Europese normen slechts gelden “zolang” zij fundamentele rechten eerbiedigen;
Solange II (BVerfGE 73, 1986) erkende dat vertrouwen opnieuw.
Het Spaanse Melloni-arrest (C-399/11, 2013) bevestigde het primaat van Unierecht boven een hogere nationale beschermingsstandaard, maar enkel binnen de grenzen van het Handvest.
Het Italiaanse Taricco II-arrest (C-42/17, 2017), na dialoog met het Corte Costituzionale, voegde daar nuance aan toe: nationale identiteit mag rechtszekerheid beschermen zonder het Europese project te ontkennen.
De doctrinaire dimensie maakt zichtbaar dat legitimiteit niet berust op gehoorzaamheid, maar op herinnering: het recht spreekt met stemmen uit zijn verleden.
Wie deze laag negeert, leest uitspraken als machtspolitiek; wie ze kent, herkent juridische genealogie.
Elke rechtsorde kent momenten waarop procedures versnellen.
Tijdens de covid-crisis voerde de Commissie een Temporary Framework voor staatssteun in (2020/C 91 I/01), bedoeld om nationale reddingsmaatregelen onderling te coördineren.
Wat vanuit één dimensie als technocratische overmacht lijkt, is in penteractisch perspectief een strategische versnelling binnen een veld van trage structuren.
Het model helpt de jurist begrijpen waarom een maatregel juridisch mogelijk was, zonder haar moreel vrij te pleiten.
Strategisch denken in het recht betekent: tijd als variabele erkennen.
Normen leven niet enkel in hiërarchie, maar in ritme.
De Europese rechtsorde kent momenten van zelfcorrectie.
Het Hof en nationale rechters botsen, maar die botsing is geen teken van desintegratie: ze maakt reflectie mogelijk.
In Taricco II (2017) aanvaardde het Hof dat Italië het Europese arrest slechts kon toepassen binnen de grenzen van constitutionele zekerheid.
In PSPP (BVerfG, 5 mei 2020) verklaarde het Duitse Grondwettelijke Hof voor het eerst een arrest van het HvJ “ultra vires”, maar herbevestigde tegelijk zijn verbondenheid met het Unierecht.
Dat zijn geen breuken, maar spiegelmomenten – punten waarop de rechtsorde zichzelf ziet.
De penteractische jurist herkent die momenten als bronnen van helderheid.
De breuklijn is niet het einde, maar een teken van institutionele maturiteit.
Daarin schuilt de ethiek van resonantie die het Penteractmodel beoogt.
Het recht is geen gesloten systeem van regels, maar een voortdurend proces van waarneming.
De jurist die binnen het Penteractmodel werkt, leert niet enkel wát normen betekenen, maar waar en hoe ze betekenis krijgen.
Hij kijkt, in de woorden van Paul Ricoeur, niet naar het recht “als object”, maar “doorheen zijn hermeneutische horizon”.
In een tijd waarin digitalisering juridische analyse dreigt te reduceren tot algoritme, is die reflexieve blik een professionele plicht.
Interpretatie zonder context is geen kennis, maar procedure.
Het Penteractmodel herstelt de context als normatief criterium: de plaats, de taal, de tijd en de breuklijnen die elke regel dragen.
In lijn met Walter van Gerven ontstaat juridisch inzicht pas waar systematiek en menselijkheid elkaar raken.
Het klassieke positivisme leerde dat de rechter enkel toepassing geeft aan de wet.
Maar in de Europese rechtsorde is toepassing altijd interpretatie.
Het Penteractmodel maakt die werkelijkheid zichtbaar: elke juridische handeling impliceert een keuze van perspectief.
Voor advocaten, magistraten en beleidsmakers betekent dit dat professionele integriteit samenvalt met bewustzijn van positie.
Zonder territoriale dimensie miskent men bevoegdheid;
zonder linguïstische dimensie, betekenis;
zonder doctrinaire laag, herkomst;
zonder strategische laag, richting;
zonder reflectieve laag, zelfkritiek.
De penteractische methode voorkomt dat fouten in denken zich vertalen in fouten in handelen.
Piret en Grimm beschrijven de Europese rechtsorde als een ruimte van structureel wantrouwen tussen rechter en burger.
Het Penteractmodel nodigt uit tot het tegenovergestelde: institutionele bescheidenheid als vorm van vertrouwen.
De jurist hoeft het systeem niet te idealiseren, maar mag het wél als levend organisme beschouwen — een geheel dat zichzelf voortdurend corrigeert via zijn breuklijnen.
Dat inzicht is niet naïef, maar historisch onderbouwd.
De Europese Unie heeft meermaals getoond dat zij rechtskritiek kan absorberen zonder te desintegreren: van Solange II tot Taricco II, van Weiss tot PSPP.
Die momenten van spanning zijn, in de woorden van Jürgen Habermas, geen “crisis van legitimiteit”, maar “fases van leren”.
De zesde dimensie van het model, de reflectieve of Heyvaertiaanse singulariteit, is geen esthetisch slotstuk maar de plek waar recht zijn eigen grenzen voelt.
Het is het moment waarop de norm zich bewust wordt van haar ontoereikendheid.
Daar, in die kwetsbaarheid, schuilt haar menselijke kracht.
De jurist die volgens deze methode denkt, erkent dat elke norm slechts tijdelijk stabiel is.
Die houding sluit aan bij wat Georges Canguilhem “de normativiteit van het levende” noemde: het vermogen om zichzelf te hervormen zonder identiteit te verliezen.
In juridische termen betekent dat: de mogelijkheid tot zelfcorrectie zonder zelfopheffing.
Het Penteractmodel beschouwt recht niet als hiërarchie, maar als resonantieruimte.
In die ruimte kan elke actor – advocaat, rechter, wetgever – zijn rol spelen zonder afstand te nemen van het geheel.
Het is een vorm van vertrouwen die noch blind is, noch cynisch.
Het recht blijft menselijk juist omdat het zijn eigen breuklijnen kan tonen.
In die zin is de toepassing van het Penteractmodel niet alleen een analytische methode, maar een deontologische verantwoordelijkheid.
Het bewaart wat in elk tijdperk dreigt te verdwijnen: de bereidheid om te denken vóór men oordeelt, en te situeren vóór men spreekt.
In lijn met Pierre Rosanvallon ontstaat legitimiteit niet uit gehoorzaamheid, maar uit de zichtbaarheid van redelijkheid.
Het Penteractmodel maakt die redelijkheid zichtbaar.
Het geeft het recht zijn meerlagige diepte terug, en daarmee – in de meest letterlijke zin – zijn menselijkheid.
Het Penteract-denkmodel is niet in een vacuüm ontstaan.
Zijn methodologische fundament ligt bij Walter van Gerven, wiens visie op het meergelaagde recht de structuur van dit model vormgaf en nog steeds zijn diepste lijn bepaalt.
Daarnaast weerspiegelen de inzichten van Paul Ricoeur en François Ost & Michel van de Kerchove de hermeneutische en taalkundige dimensie van het recht, terwijl Alfons Heyvaert met zijn analytische precisie en dissectieve methode de zesde, reflectieve dimensie bezielde.
Pierre Rosanvallon verleent het model zijn morele horizon door te tonen dat legitimiteit niet enkel uit regels, maar ook uit vertrouwen en zichtbaarheid ontstaat.
In de achtergrond weerklinken de stemmen van Jürgen Habermas, Georges Canguilhem en Hannah Arendt, die herinneren dat recht, net als taal, een levend organisme is dat zichzelf voortdurend hervormt.
Door deze invloeden samen te brengen, wil het Penteract geen nieuwe theorie toevoegen, maar een denkkader bieden waarin deze stemmen elkaar ontmoeten — een geometrie van het recht die tegelijk gestructureerd en menselijk blijft.
Karen-Anne Peeters, 5 oktober 2025
De volledige bibliografie en het voetnotenapparaat, met verwijzingen naar primaire en secundaire rechtsbronnen en naar de relevante werken van prof. em. Walter van Gerven, zijn bij Peeters Law beschikbaar op aanvraag.
Deze keuze berust op twee overwegingen: enerzijds het waarborgen van de feitelijke juistheid van elke verwijzing, anderzijds het beschermen van de originele methodologische structuur van het Penteractmodel tegen onzorgvuldig of ongeoorloofd hergebruik. Transparantie blijft gewaarborgd, maar binnen een kader dat intellectuele eerlijkheid en respect voor auteursrecht verzoent met professionele discretie.
Peeters Law
Jos Smolderenstraat 65, 2000 Antwerpen, Antwerp, Belgium